Jean-Philippe Rameau

Jean-Philippe Rameau (Dijon, 25 september 1683 – Parijs, 12 september 1764) was een van de belangrijkste barokcomponisten in het algemeen en van de Franse componisten in het bijzonder. Hij was niet alleen organist, klavecinist en muziekpedagoog maar geldt als een zeer belangrijk muziektheoreticus wiens invloed tot op de huidige dag doorwerkt. Naast Jean-Baptiste Lully werd hij als hoofdrepresentant van het ancien régime gezien. Zijn omvangrijk muziektheoretisch oeuvre is de basis voor de functionele harmonieleer.
De organist Jean Rameau, de vader van Jean-Philippe, was organist aan verschillende kerken in Dijon. Zijn moeder Claudine de Martinécourt was een notarisdochter en afkomstig uit de lage adel. Jean-Philippe Rameau was het zevende van elf kinderen van het echtpaar en kreeg vanzelfsprekend de eerste muzieklessen van zijn vader. Zijn jongere broer Claude Rameau werd ook organist en zijn zuster Catherine Rameau speelde klavecimbel en was muzieklerares. De zoon van Claude Rameau, Jean-François, is door de roman van Denis Diderot Le neveu de Rameau uit 1761 onvergetelijk geworden.
Jean-Philippe Rameau was scholier op een jezuïetencollege, maar moest het vanwege slechte cijfers verlaten. Op 18-jarige leeftijd maakte hij een reis naar Italië, die hem niet verder dan Milaan bracht. Meer...

In januari 1702 werd hij organist aan de Kathedraal Notre-Dame des Doms in Avignon. In mei 1702 werd hij eveneens organist in Clermont-Ferrand en kreeg een contract voor zes jaar. Maar al in 1706 vertrok hij naar Parijs, waar hij met Louis Marchand samenwerkte. Hij publiceerde daar ook zijn Pièces de clavecin. Tot 1709 was hij titulair-organist aan verschillende kerken in Parijs. In 1709 werd hij opvolger van zijn vader aan de 13e-eeuwse Notre-Dame in Dijon. Ook dit contract gold oorspronkelijk voor zes jaar. Maar al in 1713 vinden we hem als organist in Lyon. In 1715 vertrok hij opnieuw naar Clermont-Ferrand en bleef daar organist tot hij in 1722 weer naar Parijs ging.
In deze periode ontstond het grootste deel van de wereldlijke en geestelijke koormuziek waaronder grand motets die hij bestemde voor een feestelijke kerkdienst ter gelegenheid van het sluiten van de Vrede van Utrecht (1713). Orgelmuziek die hij in deze tijd gecomponeerd zou hebben, is niet bewaard gebleven. Rameaus eerste klavecimbelboek Pièces de clavecin (Parijs, 1706) geeft een helder inzicht over zijn opvattingen over muziek voor toetsinstrumenten in deze tijd. Ook na zijn vertrek naar Parijs in 1722 en de eerste operasuccessen in de jaren 1730 blijft hij organist, tot 1738.
De theoreticus
In 1722 publiceerde hij zijn Traité de l'harmonie réduite à ses principes naturels in Parijs, dat hij al in in Clermont-Ferrand, in Auvergne, geschreven had. Het is een belangrijk en invloedrijk werk in de muziektheorie dat Rameau in één klap beroemd maakte. Samen met het aanvullende Nouveau Système de musique theorique in 1726 legde het werk de basis voor de moderne muziektheorie voor akkoord- en harmonieleer. Hij bepaalde met «l'accord tonique» de tonica voor de drieklank die de basis van de klassieke muziek is geworden.
Tot 1760 werden nog vijf muziektheoretische werken gepubliceerd, waarin hij de harmonische betrekkingen in de opbouw van het boventoonscala ontwikkelt. Van 1752 tot 1754 verdedigde hij de Franse barokopera en zijn these van het primaat van de harmonie over de melodie tegen de encyclopedisten in de zo genoemde buffonistenstrijd. Zijn betrekking tot de cirkel van de encyclopedisten blijft ambivalent, felle debatten met Jean-Jacques Rousseau staan naast de waardering en bewondering door Denis Diderot en Jean Baptist Le Rond d'Alembert.
De opera
De première van de opera Hippolyte et Aricie in 1733 was een keerpunt in zijn leven. De opera werd door zijn tijdgenoten als belangrijkste genre gezien. Nieuwe composities werden zeer kritisch beoordeeld. Rameau gelukte het om enerzijds de vorm van de door Jean-Baptiste Lully gecreëerde Tragédie en musique te volgen, maar anderzijds de focus van het handeling dragende recitatief naar de uitwerking van vocale solopartijen, ensembles en instrumentale taferelen te verschuiven. Met zijn roem als componist kwam ook een oplossing voor zijn financiële problemen.
Rond 1727 leerde hij Alexandre Le Riche de la Pouplinière, de generale rentmeester (fermier général) van de koning Lodewijk XV van Frankrijk kennen. Hij werd de mecenas van Rameau en liet hem met zijn familie in zijn paleis in de rue de Richelieu wonen. Twaalf jaar leidde Rameau het privéorkest van Le Riche de la Pouplinière. Hij kon toen waardevolle ervaring met instrumenten opdoen en met het ensemble experimenteren.
In 1752/1753 kwam het met de buffonistenstrijd (Frans: Querelle des Bouffons) tot een grote breuk in Rameaus operacarrière. In het begin van de 18e eeuw vond men de Italiaanse muziek geleerd en de Franse muziek eenvoudig en natuurlijk. Rousseau daarentegen wees op de eenvoud van de Italiaanse muziek tegenover de complexiteit van de Franse muziek met haar volle orkestratie, gecompliceerde polyfonie en harmonische zettingen. Rousseau heeft in zijn Lettre sur la musique française afgedaan met de Franse muziek, want "uitsluitend de Italiaanse taal was adequaat voor de muziek" omdat zij "zacht, klankvol, harmonisch en wel geaccentueerd" klonk.
Tegenover het muzikale ideaal van de Franse late barok hebben de encyclopedisten rondom Jean-Jacques Rousseau de idealen van de natuurlijkheid en melodieuze zingbaarheid gesteld. Le Riche de la Pouplinière koos de zijde van Rousseau en liet Rameau vallen.
De laatste jaren van Rameaus leven stonden in het teken van de samenwerking met de danstheoreticus, librettist en encyclopedist Louis de Cahusac. In zijn laatste werken kon Rameau de uitdrukkingsmogelijkheden van de instrumentale muziek nog meer verhogen.
Rameau was in de eerste plaats operacomponist, die rond 35 werken voor het toneel schreef. Zijn balletcomposities werden enthousiast ontvangen. Tijdens zijn jaren als organist schreef hij een reeks cantates en motetten. Een verdere mijlpaal in zijn oeuvre zijn de Pièces de clavecin en concerts en zijn Pièces de clavecin.
Familie
Op 25 februari 1726 huwde hij in de Saint-Germain-l'Auxerrois in Parijs op 42-jarige leeftijd de slechts 19-jarige Marie-Louise Mangot (1785), telg van een muzikale familie. Haar vader was symphoniste du roi en haar moeder ballerina. Marie-Louise was een goede zangeres en musicienne en zong in enkele opera's van Rameau, met name Hippolyte et Aricie en Castor et Pollux. Samen hadden zij twee zonen en twee dochters.

website
wikiMusica hD home