|
Begin 1818 kwam neef Karl bij Beethoven in huis wonen en kreeg onderricht van een huisleraar. In deze periode nam Beethovens gehoor zo sterk af dat hij gebruik moest maken van de zogenoemde Konversationshefte. Gedurende 1818 deed Karls moeder Johanna diverse pogingen de voogdij terug te krijgen, die alle door de rechtbank werden afgewezen. Op 3 december vluchtte Karl naar zijn moeder. Beethoven schakelde de politie in om zijn neef terug te brengen, waarna Karl weer enkele maanden naar het internaat ging. Toen Beethoven voor het Landrecht moest toegeven dat hij niet van adel was, werd de voogdijkwestie doorverwezen naar de Magistrat, een lagere rechtbank, waardoor Beethoven zich diep gegriefd voelde. Deze dwong Beethoven ertoe zijn voogdijschap neer te leggen en een andere voogd te zoeken. In die periode ging Karl terug naar zijn moeder. Hoewel het voogdijschap op 17 september 1819 aan Johanna (en Leopold Nussböck) werd toegewezen, bleef Beethoven dit aanvechten, totdat – na diverse vergeefse pogingen – het Hof van Appel Beethoven op 8 april 1820 in het gelijk stelde. Johanna tekende hiertegen vergeefs beroep aan bij de keizer.
In de periode hierna verergerden de diverse kwalen van Beethoven en de opkomst van Gioachino Rossini en de Italiaanse opera, die Beethoven als oppervlakkig beschouwde, plaatsten hem op de achtergrond. Zijn muziekproductie nam in kwantiteit sterk af, maar hij werkte aan enkele van zijn grootste werken, zoals de Missa solemnis en de eerste twee van zijn late pianosonates. Rond februari 1824 was eindelijk zijn negende symfonie klaar. Bij de première ervan was Beethoven zo slecht van gehoor, dat een van de solisten, de alt Caroline Unger, hem na afloop naar het publiek moest draaien zodat hij kon zien dat het publiek voor hem applaudisseerde. Zwaar geëmotioneerd nam hij de eerbetuigingen in ontvangst, wat tot nog geestdriftiger toejuichingen leidde. In 1824 liet zijn neef Karl weten dat hij de inmiddels begonnen universitaire opleiding filologie wilde verruilen voor een militaire loopbaan. In april 1825 begon hij eerst nog aan een handelsopleiding aan het Polytechnisches Institut. In juli 1826 besloot Karl zelfmoord te plegen, een voornemen dat – na een eerste verhinderde poging – mislukt werd uitgevoerd op 30 juli: de eerste kogel miste en de tweede verwondde hem slechts. Hij werd naar zijn moeder gebracht, waar zijn wonden werden behandeld. In december 1826 kreeg Beethoven een zware longontsteking na een overnachting in een ijskoude dorpsherberg, op de terugweg van zijn broer Johann in Gneixendorf naar Wenen. Op 4 of 5 december van dat jaar componeerde Beethoven zijn laatste voltooide werk: Wir irren allesamt WoO 198. Vanaf 10 december nam zijn gezondheid de laatste, slechte wending. Van toen af aan kon hij vrijwel niet meer werken vanwege waterzucht en geelzucht. In de daaropvolgende maanden werd Beethoven diverse keren gepuncteerd, waarbij grote hoeveelheden vocht werden afgevoerd. Beethoven overleed op 56-jarige leeftijd in de Schwarzspanierstraße 15 te Wenen. Laat in de middag van 26 maart 1827 stak in de stad een storm op. Volgens Anselm Hüttenbrenner was er tegen 5 uur een lichtflits, gevolgd door een enorme donderslag. "Na dit onverwachte natuurfenomeen, dat mij hevig deed schrikken, opende Beethoven zijn ogen, hief zijn rechterhand op en keek enkele seconden op, met zijn vuist gebald en een zeer ernstige, dreigende uitdrukking op zijn gezicht. ... Toen hij zijn hand op het bed liet terugvallen, sloot hij half de ogen. ... Geen ademtocht meer, geen hartslag." De gezondheid van Beethoven De laatste jaren van zijn leven kwakkelde Beethoven ernstig met zijn gezondheid. De somberheid en het wantrouwen die hij al vroeg had, werden meer uitgesproken door de slechthorendheid die in 1796 begon en die uiteindelijk tot volledige doofheid zou leiden. Hij klaagde ook vaak over zijn spijsvertering. Later heeft men weleens gesuggereerd dat Beethoven met zijn conflictueuze zielenleven aan een spastische darm leed, die door psychische spanningen werd verergerd. Een leverkwaal (cirrose), waarschijnlijk door overmatig drankgebruik, werd tijdens de lijkschouwing, die door Beethoven bij leven bevolen werd, in ieder geval klinisch vastgesteld. Anderen speculeren dat de kwellingen in Beethovens leven (waaronder zijn doofheid) door loodvergiftiging kunnen worden verklaard. Zijn lichamelijke ongemakken verhinderden hem echter niet om tot kort voor zijn dood te blijven componeren. De doofheid De eerste symptomen van doofheid traden op rond 1796. In 1801 schreef Beethoven dat "het geluid in zijn oren" door een behandeling iets was afgenomen, een aanwijzing dat Beethoven 'ruis' hoorde. Rond 1819 was hij volledig doof. Er zijn diverse theorieën over de oorzaak van zijn doofheid, variërend van otosclerose (een kwaal waarbij de gehoorbeentjes in het oor aan elkaar groeien en onbeweeglijk worden) of Paget tot loodintoxicatie, maar er is geen definitief antwoord. Zekerheid zal waarschijnlijk nooit worden verkregen, want de gehoorbeentjes werden tijdens de autopsie verwijderd en zijn sindsdien spoorloos. Zijn toenemende doofheid noopte hem tot het zoeken naar oplossingen. Hij liet oortrompetten maken om de tonen van de strijkers nog te kunnen horen en vond zelf een methode uit van luisteren via beengeleiding. Rond 1816 probeerde hij toch zijn piano te kunnen horen bij het componeren van zijn Hammerklavier-sonate. Hij bevestigde het ene uiteinde van een dunne houten staaf aan de klankbodem van de piano en het andere uiteinde beet hij vast tussen zijn tanden. Door zo met behulp van de houten staaf zijn hoofd te verbinden met de piano, konden de geluidstrillingen van de piano via de staaf, de tanden en het kaakbeen zijn gehoororgaan bereiken. Deze methode werd later doorontwikkeld tot professioneel gebruik voor duikers en straaljagerpiloten, en wordt sinds 2000 ook op commerciële schaal in de vorm van koptelefoons aangeboden. Laatste woorden Er is, zoals bij vele beroemdheden, uitgebreid gespeculeerd over Beethovens laatste woorden. Op zijn sterfbed gelegen had Beethoven erin toegestemd het sacrament der stervenden te ontvangen. Na vertrek van de priester zei Beethoven: "Plaudite, amici, comedia finita est." ("Applaudisseert, mijn vrienden, de voorstelling is voorbij", het gebruikelijke einde bij een stuk in de commedia dell'arte.) "Heb ik niet altijd gezegd dat het op deze wijze zou aflopen?" Kort daarna werd een kistje wijn bezorgd afkomstig van muziekuitgever Schott. Schindler, Beethovens 'Geheimsekretär ohne Gehalt', plaatste hiervan twee flessen Rüdesheimer en twee andere flessen op een tafel naast het bed. Beethoven keek ernaar en stamelde: "Jammer, jammer, te laat!" Laatste rustplaats Op 29 maart vond in de Alser Kirche onder grote publieke belangstelling de uitvaartdienst plaats. De lijkrede, geschreven door Franz Grillparzer, werd uitgesproken door de acteur Heinrich Anschütz. Beethoven werd begraven op het Währinger Friedhof. De begraafplaats werd gesloten in 1873 om er een openbaar park van te maken. Hierbij werd het grootste deel van de graven overgebracht naar andere begraafplaatsen in Wenen. In 1888 werd o.a. zijn stoffelijk overschot en dat van Schubert opgegraven en overgebracht naar het Zentralfriedhof in Wenen. Men heeft op de oorspronkelijke plaats echter wel twee herdenkingstombes voor respectievelijk Beethoven en Schubert geplaatst, wat nu bekend is als het Schubertpark. DNA-onderzoek In 2023 voltooide een internationaal consortium het genoomonderzoek naar Beethoven op basis van haarlokken. Beethoven had een erfelijke aanleg voor leverziekte en was besmet met hepatitis B. In combinatie met zijn alcoholgebruik leidde dat vermoedelijk tot zijn dood. De bijdrage van professor Maarten Larmuseau bracht aan het licht dat er een onwettig kind in de stamlijn van Beethoven aanwezig was, zodat de componist genetisch niet verwant is met alle andere Vlaamse Van Beethovens. Nochtans was die verwantschap op papier wel gevonden via de stamvader Aert van Beethoven uit Kampenhout. Waarschijnlijk was zijn eigen vader Johan geen biologisch kind van Lodewijk uit Mechelen, zoals Jan Caeyers reeds in zijn biografie had gesuggereerd. Al kan er op basis van het genetisch genealogisch onderzoek niet met zekerheid gezegd worden in welke generatie de buitenechtelijke verwekking plaatsvond. |
[1] De aanduiding komt voor bij composities van Beethoven. Deze heeft in zijn leven alleen die composities onder opusnummers geplaatst die hij zelf belangrijk genoeg vond. Dat is de opuslijst. Hij was een uiterst kritisch mens en publiceerde desondanks enige werken die hij kennelijk niet goed genoeg vond om ze een plaats op die opuslijst te gunnen. Na zijn dood hebben Georg Kinsky en Hans Halm, twee onderzoekers, al dat ongenummerde werk verzameld en toch op een lijst gezet: de lijst 'Werke ohne Opuszahl'. Toch was ook deze lijst incompleet en sindsdien zijn er nog vele nieuwe pogingen ondernomen, onder meer door Willy Hess en Giovanni Biamonti. Deze pogingen waren echter minder succesvol, zodat men gewoonlijk achter een Beethovencompositie hetzij een opusnummer, hetzij een WoO-nummer aantreft. Een kleine waarschuwing is op zijn plaats: vooral in de WoO-lijst zijn de nummers niet of nauwelijks in overeenstemming met de chronologie. Men veronderstelle dus beslist niet dat een hoog nummer aangeeft dat het een compositie uit later jaren betreft en een laag nummer dat het een compositie van de jongeman betreft. Het bekendste WoO van Beethoven is "Für Elise", WoO 59. |