Dmitri Sjostakovitsj (Russisch: Дми́трий Шостако́вич) (Sint-Petersburg, Keizerrijk Rusland, 25 september [O.S. 12 september] 1906 – Moskou, Sovjet-Unie, 9 augustus 1975) was een Russisch componist en pianist. Zijn familienaam wordt ook wel als Shostakovich of Schostakowitsch getranslitereerd, volgens respectievelijk de Engelse en Duitse spellingsregels. In de uitspraak ligt de klemtoon op de derde lettergreep (waardoor de voorgaande "o" uitgesproken wordt als doffe "a"), dus "Sjastakóvitsj". Vroege jaren Sjostakovitsj was een muzikaal wonderkind, als pianist en componist. Hij begon toen hij 9 was met pianolessen en op 13-jarige leeftijd studeerde hij aan het conservatorium van Sint-Petersburg. Als zestienjarige speelde hij piano in filmhuizen en vaudeville-theaters, om in het levensonderhoud van zijn familie te voorzien. Hoewel velen deze achtergrond als 'kenmerkend' voor de latere Sjostakovitsj zien, keek hij er zelf met afschuw op terug. Op 19-jarige leeftijd vierde hij triomfen bij de première van zijn 1e symfonie, waarmee hij met lof afstudeerde aan het Conservatorium van Sint-Petersburg, waar hij studeerde bij Alexander Glazoenov en Maximilian Steinberg. Hoewel duidelijk een jeugdwerk, bevat deze eerste symfonie reeds alle kenmerken die de rijpere Sjostakovitsj later zouden karakteriseren: meesterlijke orkestratie, bizarre contrasten en stekelige dissonanten. Meer... |
Na zijn periode aan het conservatorium werd Sjostakovitsj opgenomen in de kunstzinnige kringen rond maarschalk Toechatsjevski, onder wiens patronage hij zich aanvankelijk in alle rust kon ontwikkelen. In deze periode ook sloot hij de legendarische weddenschap af met de dirigent Nikolaj Malko, dat hij het populaire Tea for Two in minder dan een uur een betere orkestratie zou kunnen geven dan de oorspronkelijke versie van Vincent Youmans. Onnodig te zeggen dat Sjostakovitsj de weddenschap won, in 45 minuten.
In deze vroege periode kwamen onder andere zijn 2e en 3e symfonie tot stand, modernistische muziek die typerend is voor de overgangsfase waarin de Russische kunst zich bevond en de relatieve vrijheid in de nadagen van Lenins Nieuwe Economische Politiek. Met de komst van Stalin zou dit drastisch veranderen. Achteraf beschouwde Sjostakovitsj deze twee werken als zijn minst geslaagde symfonieën. Latere jaren Op 53-jarige leeftijd raakte Sjostakovitsj verlamd aan zijn rechterarm. Later kreeg hij ook nog een drietal hartinfarcten: in mei 1966, in september 1970 en in augustus 1975. De laatste hartaanval zou hem fataal worden. Sjostakovitsj en het stalinisme Sjostakovitsj had menige aanvaring met het centrale gezag in Moskou. Desondanks bleef hij zijn gehele leven in de Sovjet-Unie wonen en kon hij weinig begrip opbrengen voor zijn collega's Prokofjev en Stravinsky die (aanvankelijk) het vaderland de rug toegekeerd hadden. De eerste serieuze aanval die op hem werd gericht was de kritiek in de Pravda op zijn opera Lady Macbeth uit het district Mtsensk (naar het boek van Nikolaj Leskov) op 28 januari 1936. "Chaos in plaats van muziek" kopte de krant. Hoewel de opera al geruime tijd met veel succes werd gebracht, was het duidelijk dat Stalin het werk niet kon waarderen. Sjostakovitsj redde het vege lijf door zijn omvangrijke 4e symfonie terug te trekken. Hij revancheerde zich met zijn 5e symfonie, die als ondertitel meekreeg het antwoord van een Sovjetartiest op gerechtvaardigde kritiek. Hoewel zijn reputatie was herbevestigd, en zijn leven ondanks de woelige tijden voorlopig was gered (Toechatsjevski werd valselijk van spionage beticht en geëxecuteerd en Sjostakovitsj' andere mecenas, Meyerhold, werd vermoord in 1940), was Sjostakovitsj niet gelukkig met dit werk. "Het moet toch voor iedereen duidelijk zijn wat daar gebeurt. Het is alsof iemand je met een stok slaat en zegt "het is jouw taak om vreugde te brengen, het is jouw taak om vreugde te brengen", en je staat op, kreunend, en zegt "het is mijn taak om vreugde te brengen, het is mijn taak om vreugde te brengen!"" Toch is deze 5e symfonie ook nu nog steeds een van zijn meest gespeelde en gewaardeerde. Zijn 6e symfonie, met een opmerkelijk lange en trage opening, gevolgd door twee korte snelle delen, wordt door de sovjet-kritieken gezien als "een meditatie over voorbije zorgen, gevolgd door een bevestiging van huidig geluk". Maar Sjostakovitsj - inmiddels vader van twee kinderen; dochter Galja, zoon Maksim - had weinig reden tot geluk in de 'communistische heilstaat'. De terreur en de zuiveringen hadden een hoogtepunt bereikt en de Tweede Wereldoorlog stond op het punt om uit te breken. Roem in binnen- en buitenland was geen enkele garantie gebleken voor overleven. Onder die omstandigheden begon Sjostakovitsj aan zijn 7e symfonie "Leningrad", opgedragen aan zijn geboortestad die zeer heeft geleden onder het Beleg van Leningrad. Hoewel de sovjet-propaganda er graag het heldhaftig verzet en het lijden van het volk onder het juk van het Duitse beleg in wilde zien, zag Sjostakovitsj er zelf liever het lijden in het algemeen in verbeeld: "Mijn zevende symfonie gaat over het Leningrad dat door Stalin werd verwoest, en waar Hitler slechts de genadeklap uitdeelde.", aldus zou hij in zijn - overigens niet onomstreden - memoires aan Solomon Volkov hebben verteld. Kort na het beleg publiceerde Sjostakovitsj zijn tweede grote 'oorlogssymfonie', de achtste. Het is een somber, pessimistisch werk, waarin Sjostakovitsj tracht "de horror van de oorlog te verbeelden, waarin het volk snakt naar vrede, veel meer dan naar de overwinning." De 7e en 8e symfonie doen de ster van Sjostakovitsj in het buitenland tot ongekende hoogten rijzen. Zijn portret, voorzien van helm en uniform van brandweerman, siert de omslag van Time Magazine en Sjostakovitsj wordt - voor even althans - een door Stalin geliefkoosd propaganda-object. Aan deze korte opleving komt een abrupt einde in 1948. Allereerst was daar zijn 9e symfonie, die - anders dan wat Stalin had gehoopt - niet in navolging van Beethovens 9e een grandioos overwinnings-epos en eerbetoon aan de natie en haar grote leider was geworden, maar eerder een even lichtvoetig als sarcastisch miniatuur. Vervolgens werd Sjostakovitsj, samen met andere coryfeeën als Sergej Prokofjev, Nikolaj Mjaskovski en Aram Chatsjatoerjan door Stalins culturele rechterhand Andrej Zjdanov genadeloos neergesabeld als 'perverse formalist' (zie ook: Zjdanovdoctrine). Voor Sjostakovitsj betekende deze publieke afstraffing een keerpunt in zijn leven. Vanaf nu schreef hij voornamelijk 'socialistisch realistische' muziek zonder veel betekenis, die de goedkeuring van de censor kon wegdragen, zoals het Lied van de Wouden en de filmmuziek bij De val van Berlijn. Zijn belangrijke werken uit die periode - waaronder vier strijkkwartetten, het 1e vioolconcert, en de liederencyclus Uit Joodse volkspoëzie - hield hij echter achter in afwachting van rustiger tijden. Na de dood van Stalin Pas na de dood van Stalin in 1953 kwam Sjostakovitsj' symfonische productie weer op gang, met zijn 10e symfonie. Dit werk is een duidelijke weerslag van de confrontatie tussen de componist en de dictator en een reflectie op zijn 'marteljaren', van zijn vreugde en ongeloof over het heengaan van Stalin en van de hoop op een periode van 'dooi'. Het tweede deel, een wild, angstaanjagend en overweldigend scherzo, is opgevat als een muzikaal portret van Stalin. In de finale van de tiende symfonie wordt tegenover het Stalin-thema Sjostakovitsj' muzikale anagram D-Es-C-H gepresenteerd, dat halsstarrig in verschillende instrumentaties wordt herhaald met een voor Sjostakovitsj typerende brutaliteit. Met dit thema eindigt de symfonie, de triomf aanduidend van de kunst(enaar) over de dictator. In hoog tempo volgden de 11e symfonie "Het jaar 1905", waarin Sjostakovitsj zich opnieuw een trouw kind van de revolutie toonde en waarin symfonisch bewerkte revolutionaire liederen een hoofdrol spelen, maar waarin ook - voor wie dat horen wil - een duidelijke kritiek en vingerwijzing naar de neergeslagen Hongaarse Opstand van 1956 te horen is, en de 12e symfonie "Het jaar 1917", die aanvankelijk als een portret van Lenin werd opgezet, een plan dat Sjostakovitsj echter al snel liet varen. Controversieel werd zijn werk opnieuw met de première van zijn 13e symfonie "Babi Jar", waarin hij voor het eerst sinds de 2e en 3e symfonie weer de menselijke stem gebruikte. Het werk kan worden gezien als een kritiek op het leven in de Sovjet-Unie onder Stalin. De titel van de symfonie is ontleend aan het eerste deel, een toonzetting van een bekend gedicht van Jevgeni Jevtoesjenko. Babi Jar is een ravijn buiten Kiev waar in 1941 meer dan 100.000 mensen, meestendeels joden, door de nazi's werden vermoord. Hoewel het gedicht de censuur al veel eerder was gepasseerd, eiste de censor voor de symfonie dat de tekst zou worden aangepast: 'In Babi Yar liggen Russen en Oekraïners, ze liggen er samen met Joden'. Desondanks konden deze wijzigingen niet verhullen dat Sjostakovitsj nadrukkelijk het antisemitisme in de sovjet-samenleving hekelde. "Er stroomt geen Joods bloed door mijn aderen, maar ik voel de verachtelijke haat van alle antisemieten als ware ik een Jood. Het is daarin dat ik mij een ware Rus toon!" Ook de overige delen, door Jevtoesjenko speciaal voor deze symfonie geschreven, laten nauwelijks verbloemde kritiek horen. Het derde deel, 'Angst', beschrijft de donkere jaren van de verdwijningen, waar een nachtelijke klop op de deur het einde kon betekenen. |
Deel IV, 'In de winkel', bezingt de Russische vrouwen, die na hun noeste arbeid in de oorlogsfabrieken en aan de betonmolens voor de wederopbouw, elkaar nu terugvinden in lange rijen voor lege winkels en andermaal hun lot dragen in lijdzaamheid.
Het was de laatste muzikale maatschappijkritiek die tijdens zijn leven werd gepubliceerd. Na de 13e symfonie waren zijn werken steeds meer in zichzelf gekeerd, mede onder invloed van zijn kwakkelende gezondheid. Ook de dood, in 1954, van zijn geliefde eerste echtgenote Nina raakte hem diep. De 14e symfonie is een donkere, zwaarmoedige liederencyclus met de dood als centraal thema, qua opzet enigszins verwant met Das Lied von der Erde van Gustav Mahler. De weer zuiver instrumentale en klassiek vierdelige 15e symfonie is een ultieme zelfreflectie, met citaten uit de Ouverture Guillaume Tell van Gioacchino Rossini en verwijzingen naar de open variant van het lotsmotief uit Richard Wagners operacyclus Der Ring des Nibelungen. Ook wordt er verwezen naar diens opera Tristan und Isolde, de onvoltooide 10e symfonie van Mahler en de koperkoralen van Giovanni Gabrieli. Het stuk ademt constant spanning uit, afgewisseld door rustige en vrolijke gedeelten. Een mogelijk buitenmuzikaal thema van de symfonie is niet bekend, maar de zoon van Sjostakovitsj, Maxim, die de première dirigeerde op 9 januari 1972, vermoedde dat de symfonie handelt over de menselijke levenscyclus. Slechts in de pas onlangs uitgegeven 'hysterische operette' Rajok toonde Sjostakovitsj nog eenmaal zijn meedogenloze sarcasme, in een niets verhullende kritiek op de Russische bureaucratie en Zjdanovs aanval op het formalisme in het bijzonder. Sjostakovitsj legde zich na 1956 voornamelijk toe op de kamermuziek, met name zijn laatste tien strijkkwartetten. Werden aanvankelijk zijn strijkkwartetten door de kritieken nog als 'ondergeschoven kindje' behandeld, met zijn 8e strijkkwartet toonde Sjostakovitsj dat hij ook op dat terrein wezenlijke dingen te zeggen had. Volgens de officiële versie was het kwartet geïnspireerd door de aanblik van de ruïnes van de stad Dresden. Het werk werd dan ook opgedragen aan 'alle slachtoffers van het fascisme', maar sinds de gedeeltelijke publicatie van de briefwisseling van Sjostakovitsj in 1993 weten we dat het 8e kwartet helemaal niet in Dresden is gecomponeerd en weinig of niets met het fascisme te maken heeft. Het is bedoeld als een soort "in memoriam" van Sjostakovitsj zelf, geschreven "omdat toch niemand anders een werk te mijner nagedachtenis zou schrijven". De alomtegenwoordigheid van het DSCH-motief en de vele verwijzingen naar eigen werken, met name zijn eerste en achtste symfonie, de opera Lady Macbeth en het tweede pianotrio geven aan dat dit werk een heel persoonlijke en aangrijpende autobiografie vormt. Het achtste strijkkwartet - later door Rudolf Barshai bewerkt tot een kamersymfonie - is een uiterst persoonlijke uiting van angst en wanhoop. Net als in de door merg en been snijdende passacaglia van het 1e vioolconcert kan zelfs iemand die niets weet van Sjostakovitsj' voortdurende strijd om te overleven en tegelijkertijd zijn artistieke integriteit te behouden, de wanhoop van de componist niet ontgaan. Dmitri Sjostakovitsj stierf op 68-jarige leeftijd aan longkanker en kreeg een staatsbegrafenis in Moskou. |