Strauss

 
De familie Strauss uit Wenen:
Vader: Johann Strauss sr.
zijn zoons:
- Johann Strauss jr., de koning van de wals
- Eduard Strauss
- Josef Strauss, bovendien ook nog uitvinder en architect
Johann Strauß sr. (Leopoldstadt bij Wenen, 14 maart 1804 - Wenen, 25 september 1849) was een Oostenrijks dirigent, violist en componist. Zijn vader was herbergier. Strauss begon zijn muzikale carrière bij het orkest van Ignaz Michaël Pamer. Toen hij 15 was, mocht hij meespelen in het orkest van de in Wenen in die tijd zeer populaire Joseph Lanner. Deze had zoveel succes dat hij vanwege zijn vele optredens zich verplicht zag om zijn orkest in tweeën te splitsen. Johann kreeg de opdracht om het tweede orkest te dirigeren. Beide sterke karakters kwamen al vlug in botsing, en Johann trok weg, om een eigen dansorkest op te richten. Vanaf 1833 trad hij hiermee ook in het buitenland op. In 1835 werd hij "Hofballmusikdirektor". Zijn beroemdste werk is ongetwijfeld de "Radetzkymars", die hij schreef ter ere van de 82-jarige generaal Josef Radetzky, die in Italië grote militaire successen boekte. Daar deze generaal te veel eer kreeg ten koste van de keizer, ontstond er zulke deining dat Johann Strauss zelfs een tijdlang Wenen ontvlucht is. Johann Strauss had drie zonen, die zelf ook componist werden: Johann (de Walskoning), Josef en Eduard. Van de in totaal 251 composities die hij geschreven heeft, zijn er 152 in de vorm van walsen en 18 marsen. Strauss trouwde in 1825 met Anna Streim. Dit huwelijk was niet gelukkig: lange periodes van afwezigheid vanwege Strauss’ vele buitenlandse tournees leidden tot toenemende verwijdering tussen de echtgenoten. Het huwelijk bracht zeven kinderen voort, onder wie Johann, Josef en Eduard en de dochters Anna en Therese. Hij was een strenge vader die zijn zonen ondanks hun aanwezige muzikale talenten verbood een muzikale carrière na te streven. Zo werd Johann gedwongen om zich voor te bereiden op een loopbaan in het bankwezen. Strauss onderhield vanaf 1834 een maîtresse die hem acht kinderen schonk. Deze situatie leidde er uiteindelijk toe dat Anna van hem scheidde. Vervolgens zette zij haar zoon Johann aan om alsnog een muzikale loopbaan te ambiëren. Dit deed hij met zoveel succes dat hij zich ontwikkelde tot de belangrijkste concurrent van zijn vader in het Weense muziekleven. Strauss sr. overleed als gevolg van roodvonk die hij had opgelopen bij een van zijn onwettige kinderen. Het Museum der Johann Strauss Dynastie in Wenen besteedt aandacht aan onder meer zijn werk en leven. Hij en zijn zoons Johann jr., Josef en Eduard werden (her)begraven op het Zentralfriedhof in Wenen.
Johann Strauss jr., ook wel Johann Strauss II (Wenen, 25 oktober 1825 – aldaar, 3 juni 1899) was een Oostenrijks violist en componist van vele walsen en operettes. Hij is onder andere bekend van de wals An der schönen blauen Donau en de operette Die Fledermaus. Zijn vader, de componist Johann Strauss sr. (met als beroemdste werk de Radetzkymars), wilde niet dat hij musicus zou worden. Hij studeerde als kind stiekem viool, onder anderen bij de grootste 'rivaal' van zijn vader, Joseph Lanner. Hij heeft ook les gevolgd bij de Weense professor in compositieleer Joseph Drechsler, die bekend is geworden door zijn theaterlied Brüderlein fein. Johann Strauss jr. kon zich pas echt gaan toeleggen op een carrière als componist, toen Johann sr. in 1842 de familie verliet. Johann jr. (door zijn familie doorgaans "Schani" genoemd) kwam uit een muzikale familie. Zijn vader Johann Strauss sr. en broers Josef en Eduard waren eveneens componisten, maar Johann jr. is met afstand de bekendste. Dit wekte een niet geringe jaloezie op bij zijn beide broers, met name bij Eduard. Maar objectief muzikaal gezien stak "Schani" met kop en schouders boven het niveau van zijn broers uit. De composities van Josef en Eduard zijn weliswaar verdienstelijk te noemen, maar missen de geniale en verrassende wendingen van de composities van Johann jr. Gedurende zijn leven was hij al bekend als de walskoning en de populariteit van de Weense wals is voor een belangrijk deel aan hem te danken. De Weense wals werd in de tijd waarin Johann Strauss jr. leefde voornamelijk in danszalen gespeeld. Het is uitsluitend aan Johann Strauss jr. te danken dat de Weense wals van het niveau van de danszaal naar het concertpodium getild werd. Hij streefde zijn vader als componist snel voorbij en beleefde successen op tournees door Oostenrijk, Polen, Duitsland, Rusland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Italië. Hij werd gewaardeerd door prominente componisten uit zijn tijd, onder wie Johannes Brahms, een persoonlijke vriend. Johann Strauss jr. stierf op 73-jarige leeftijd aan een longontsteking. In Wenen zijn er twee musea die aandacht aan zijn werk en leven besteden, namelijk het Museum der Johann Strauss Dynastie en de Johann Strauss Wohnung. Verder staat er in het Stadspark nog het Johann Strauss-monument.
Eduard Strauss (Wenen, 15 maart 1835 - aldaar, 28 december 1916) was een Oostenrijks componist van dansmuziek en was daarnaast dirigent.
Eduard was het vijfde kind uit het gezin van Johann Strauss sr. Hij was bestemd voor de diplomatie, maar gaf het plan op toen zijn broers Johann en Josef hun handen meer dan vol hadden met hun orkesten. Zo dirigeerde hij voor het eerst in februari 1859, toen de Straussen met hun drie orkesten in de zalen van het Dianabad te Wenen optraden. Eduard Strauss ging net als zijn broer Josef studeren bij Amon en bij Gottfried Preyer, kapelmeester van 'Sint Stephan'. Na de ongelukkige dood van zijn broer Josef leidde hij alleen nog de Strauss-kapel tot 1902 en trok zich daarna terug. Hij componeerde meer dan 300 dansen, maar heeft de meeste ervan zelf verbrand. Hetzelfde lot was in 1907 beschoren aan een groot deel van het familiepatrimonium. Alle dansarrangementen verdwenen in de boiler van een meubelfabriek van een van zijn vrienden. In 1906 publiceerde hij zijn Erinnerungen. Onder Eduards leiding bezocht het orkest 840 steden in twee continenten. Het speelde voor koningin Victoria en bezocht verder nog de Verenigde Staten en Rusland. In 1870 organiseerden de gebroeders Strauss zondagmiddagconcerten in de 'Wien Musikverein'. De traditionele nieuwjaarsconcerten die nu nog steeds op 1 januari worden gegeven zijn een gevolg hiervan. Het draaide uit op een hoogst populair en artistiek succes. Johann Strauss waarschuwde zijn uitgever voor de uitgave van Eduards werken omdat hij bang was dat deze zijn werken niet meer zou uitvoeren. Eduard Strauss was volgens de overlevering een hovaardig, dictatoriaal persoon die graag zijn militaire medailles droeg. Het Museum der Johann Strauss Dynastie in Wenen besteedt aandacht aan onder meer zijn werk en leven. Zijn zoon Johann III was eveneens componist en dirigent.
Josef Strauss (Wenen, 20 augustus 1827 - aldaar, 22 juli 1870) was een Oostenrijks componist en dirigent.
Hij was de tweede zoon van Johann Strauss sr. Aanvankelijk studeerde hij techniek en werd ingenieur en architect. Toen zijn broer Johann Strauss jr. in 1853 ernstig ziek werd van een in Engeland opgelopen influenza, moest hij hem vervangen en kwam aldus voor de eerste maal voor een orkest te staan. Hij nam vioollessen bij Amon en studeerde theorie bij professor Doleschal. Toen Johann genezen was, wisselden de broers elkaar af. In 1870 maakte Josef tijdens een concert in Rusland een val die hem een hersenschudding bezorgde. In allerijl werd hij naar Wenen gebracht, waar hij kort na aankomst overleed. Hij liet 222 en volgens sommigen meer dan 300 werken na. Zijn walsen hebben een meer landelijk karakter dan die van de beide Johanns, zijn vader en zijn broer. Onder Josef Strauss' werken bevinden zich de wals Dorfschwalben aus Österreich Op. 164 en de wals Dynamiden, waaraan Richard Strauss (die tot een andere familie behoort) materiaal ontleende voor zijn meesterwerk Der Rosenkavalier. Het Museum der Johann Strauss Dynastie in Wenen besteedt aandacht aan onder meer zijn werk en leven.
Richard Strauss (München, 11 juni 1864 — Garmisch-Partenkirchen, 8 september 1949) was een Duitse componist en dirigent. Hij is niet verwant met Johann Strauss en diens familie uit Wenen.
Strauss was de zoon van de hoornvirtuoos van de Königlich Bayerische Hofkapelle Franz Joseph Strauss. Eerste lessen kreeg hij voor viool bij Benno Walter, voor piano bij Carl Niest en voor muziektheorie bij hofkapelmeester Friedrich Wilhelm Meyer. Richard ontpopte zich al vroeg als een muzikaal talent. In 1876 schreef hij zijn Festmarsch, op. 1, die samen met twee andere werken in 1881 gepubliceerd werd. Na zijn debuut als dirigent aan het theater in Meiningen in 1884 werd hij op advies van de dirigent Hans von Bülow voor het seizoen 1885-1886 in München 2e kapelmeester naast Von Bülow zelf. Na een tussenengagement in 1886 als 3e kapelmeester aan het hoftheater in München, talrijke concertreizen en een assistentschap in 1889 bij de «Parsifal»-uitvoeringen tijdens de Bayreuther Festspiele, werd hij in 1889 groothertogelijk hofkapelmeester te Weimar. Zijn eerste werken waren zogenaamde symfonische gedichten. Deze zijn te omschrijven als programmamuziek waarin een verhaal ('gedicht') te horen is. Sommige van de symfonische gedichten van Strauss waren op bestaande gedichten of andere literaire werken gebaseerd. Een van de eerste symfonische gedichten van Strauss was het vierdelige Aus Italien (1886). Daarna volgden Macbeth (1886-1888), Don Juan (eveneens 1888), Tod und Verklärung (1889-1890), Till Eulenspiegel (1895), Also sprach Zarathustra (1896), Don Quichote (1897), Ein Heldenleben (1897-1898). Meer...
Opera's
Strauss legde zich vanaf 1893 tevens toe op het componeren van opera's. Zijn eerste opera's, Guntram (1893) en Feuersnot (1901), waren niet erg succesvol. De doorbraak kwam in 1905 met Salomé, op de letterlijk uit het Frans in het Duits vertaalde tekst van het toneelstuk van Oscar Wilde, dat handelt over de onthoofding van Johannes de Doper. Het succes en de opbrengst van Salomé waren gigantisch. Strauss kocht er zijn buitenhuis in Garmisch-Partenkirchen, in de Beierse Alpen, van. In dat huis is hij tot zijn dood in 1949 met zijn vrouw, de zangeres Pauline de Ahna (met wie hij sinds 10 september 1894 getrouwd was) blijven wonen. Na verdere concertreizen naar Moskou, Barcelona, Amsterdam, Londen en Parijs werd Strauss in 1898 voor tien jaren als 1e koninklijke hofkapelmeester in Berlijn aangesteld. In 1903 vond in Londen de eerste Richard-Strauss-week plaats. In 1908 werd hij tot algemeen muziekdirecteur van de Berlijnse hofopera benoemd. Na Salomé componeerde Strauss wederom een opera op een bewerking van Sophokles' drama: Elektra. Dit was tevens het begin van een succesvolle samenwerking met de tekstdichter Hugo von Hofmannsthal. Bij het componeren van zijn opera's en andere vocale muziek (liederen) ondervond hij veel steun van zijn vrouw, die een verdienstelijk sopraan was en die hem daarom nuttige stemtechnische adviezen uit de eerste hand kon geven. Strauss toonde in zijn opera's een grote voorliefde voor hoofdrollen door sopranen. In Der Rosenkavalier zijn de drie grootste rollen voor sopranen. De tweede grote opera van Strauss en Hugo von Hofmannsthal was Der Rosenkavalier (1910), wellicht het allergrootste succes uit het leven van Strauss. De samenwerking met Hofmannsthal ging daarna verder in Ariadne auf Naxos, een opera in een opera. In 1917 behoorde hij met Max Reinhardt en Hugo von Hoffmannsthal tot de medeoprichters van de Salzburger Festspiele. Het laatste grote werk van de twee was Die Frau ohne Schatten. Na de voltooiing hiervan overleed Von Hofmannsthal. Strauss moest op zoek naar andere librettisten, maar een hechte samenwerking als met Von Hoffmansthal kwam niet meer tot stand. Van 1919 tot 1924 was hij samen met Franz Schalk co-directeur aan de indertijd zojuist hernoemde Weense Staatsopera, gemarkeerd door de première van Die Frau ohne Schatten, door Strauss terecht zijn "laatste Romantische opera" genoemd (geschreven voor de oorlog, uitgevoerd erna). De lauwe ontvangst van dit werk in 1919 is waarschijnlijk dan ook te wijten aan alle gevolgen van het verlies van de Eerste Wereldoorlog in de samenleving.
Dagindeling
Strauss’ werkdag begon in de ochtend om negen uur. Hij nam plaats achter zijn bureau en ging met componeren verder precies op het punt waar hij de dag daarvoor was gestopt. Hij schreef in eerste instantie alles op met potlood. Vervolgens de pianopartituur in inkt. Hij werkte zo aan een stuk door tot en met het middaguur, zo’n uur of twaalf of een. ’s Middags ging hij wat skaat spelen en schreef een paar pagina’s in partituur. ’s Avonds dirigeerde hij –elke avond- in de concertzaal. Nervositeit kende hij niet, hij was altijd ontspannen en was de hele dag –zowel in de ochtend als in de avond- volledig helder van geest. Als zijn bediende hem zijn rok overhandigde voor het concert, stond hij op van het werk, reed naar de concertzaal en dirigeerde met dezelfde zekerheid en rust waarmee hij ’s middags skaat had gespeeld. De volgende dag was exact een kopie van de vorige.
Strauss en de nazi’s
Over Strauss' contacten met de nazipartij schrijft Stefan Zweig in zijn boek De Wereld van gisteren het volgende:...”Strauss hield begin jaren dertig contacten met de machthebbers en ontmoette vaak Hitler, Göring en Goebbels en liet zich in een tijd waarin zelfs Wilhelm Furtwängler zich nog openlijk verzette tot voorzitter van de nazistische Reichsmusikkammer benoemen. Die openlijke steun van zijn kant was op dat ogenblik buitengewoon belangrijk voor de nazi’s. Want tot hun grote ergernis hadden niet alleen de beste schrijvers, maar ook de belangrijkste componisten hun openlijk de rug toegekeerd, en de weinigen die met hun heulden of overliepen, waren wijd en zijd onbekend. Dat ze op zo’n pijnlijk ogenblik de beroemdste componist van Duitsland openlijk aan hun kant kregen, was voor Goebbels en Hitler in puur propagandistische zin een enorme winst....” Hitler was een hartstochtelijk liefhebber van de muziek van Strauss. Op feestavonden in Berchtesgaden werden naast Wagner bijna alleen liederen van Strauss uitgevoerd. ...”Maar voor Strauss had zijn medewerking aan het regime aanzienlijk duidelijker bedoelingen. Voor zijn kunstegoïsme, dat hij altijd koel en openlijk toegaf, was elk regime hem even onverschillig. Hij had de Duitse keizer gediend als dirigent en militaire marsen voor hem georkestreerd, vervolgens de Oostenrijkse keizer als hofdirigent te Wenen, maar hij was ook in de Oostenrijkse en Duitse republiek persona gratissima geweest. Zich tegenover de nationaalsocialisten behulpzaam op te stellen was bovendien voor hem van vitaal belang, omdat hij in nationaalsocialistische zin een geweldige schuld op zijn conto had. Zijn zoon was namelijk met een jodin getrouwd, en hij vreesde dat zijn (half-joodse) kleinkinderen, van wie hij buitengewoon veel hield, als uitschot van school verwijderd zouden worden; zijn nieuwe opera, Die schweigsame Frau, was belast door mij, zijn vroegere opera’s door de niet-‘rein-arische’ Hugo von Hofmannsthal en zijn uitgever was een jood. Hij dirigeerde waar de nieuwe heren het maar vroegen, hij componeerde de muziek voor de olympische hymne en schreef mij tegelijkertijd in een griezelig vrijmoedige brief hoe weinig enthousiast hij over deze opdracht was...” Uiteindelijk konden de nazi’s er niet onderuit om naast de naam van Strauss, de naam van de jood Stefan Zweig op het affiche van de Schweigsame Frau te plaatsen. Het was een eis van Strauss. De Gestapo onderschepte een brief van Strauss aan Stefan Zweig waarin hij om een libretto voor een nieuwe opera vroeg. De brief werd voorgelegd aan Strauss, die daarop meteen zijn ontslag moest indienen als president van de Kulturkammer, en de opera Schweigsame Frau werd verboden in Duitsland.
Laatste jaren
Van 1933 tot 1935 was hij president van de zogenoemde Reichsmusikkammer en in 1936 componeerde hij de Olympische Hymne, die hij zelf dirigeerde tijdens de openingsceremonie van de Spelen in Berlijn. Er volgden veel internationale verplichtingen, onder andere in 1936 bij de Royal Philharmonic Society in Londen en voor de première van zijn Japanische Festmusik in Tokio in 1940. Tegen het einde van zijn leven componeerde hij het symfonisch gedicht Metamorphosen en de Vier letzte Lieder (1948) op gedichten van onder meer Joseph von Eichendorff en Hermann Hesse, die in 1950 door Kirsten Flagstad in Londen in première gingen.
Overlijden
Strauss overleed, met zijn vrouw en zoon aan zijn zijde, op 8 september 1949 in zijn huis in Garmisch-Partenkirchen. Dit huis bestaat tot op de dag van vandaag en behoort toe aan zijn nakomelingen. Het is niet voor het publiek toegankelijk.
Nederland
Strauss trad als dirigent meerdere malen in Nederland op. Het archief van het Koninklijk Concertgebouworkest vermeldt 36 concerten in Nederland met Strauss als gastdirigent, waarbij overwegend zijn eigen werk op het programma stond. In 1903 gaf hij een reeks van 5 concerten met dit orkest in Londen, waarbij ook zijn vrouw optrad als soliste. Willem Mengelberg, de dirigent van het Concertgebouworkest, was een trouw pleitbezorger van zijn werken. Ein Heldenleben, uit 1898, is zelfs aan Mengelberg en het Concertgebouworkest opgedragen.
Stijl
Strauss geldt met zijn orkestwerken als muzikale erfgenaam van Hector Berlioz en Franz Liszt en met zijn opera's als erfgenaam van Richard Wagner. Hij bezat een grote kennis van het orkest en een opmerkelijk talent om buitenmuzikale zaken in muziek om te zetten. Zelf stelde hij dat hij in staat was "Ein Bierglas tönend zu malen". Strauss bewerkte Berlioz' instrumentatieleer. Tot 1909 werd hij als avantgardist gevierd. Later werd hem verweten dat hij tot de traditionele tonale structuren was teruggekeerd, maar hij kreeg daardoor al tijdens zijn leven de status van klassieker. Door de wijze van instrumentatie en de polyfonie wordt zijn werk beschouwd als een hoogtepunt in de muziek van de late romantiek.

website
HvD home